26

Meneer Braun zat in zijn geliefde salon op zijn favoriete stoel en wenste dat hij elders was. Op zijn schoot lag een map die hij nog even niet wilde openen.

‘Ik slaap nooit in een stoel,’ mopperde hij.

‘Dan gaat u toch op de bank liggen,’ zei Margo.

Meneer Braun vond het waardiger op de stoel te blijven zitten.

‘Roger, waar is de kat?’ vroeg hij.

‘In de tuin,’ antwoordde Roger zacht.

Hij zat in de andere hoek van de salon, bijna in het donker, op een bureaustoel.

‘Ik wil niet dat de kat iets overkomt,’ zei meneer Braun.

‘Niemand zal iets overkomen,’ verzekerde Margo. ‘Zodra u slaapt zal ik een schetsblok op uw schoot leggen en een viltstift in uw hand proberen te drukken. Ik weet zeker dat het goed zal gaan.’

Meneer Braun zuchtte. Langzaam gingen zijn vingers naar de omslag van de map.

Bij de eerste foto trok het bloed weg uit zijn hoofd. Het was niet wat hij gewend was. Zelfs de sensationeelste kranten betrachtten nog enige terughoudendheid bij de selectie van foto’s. Dit kwam rechtstreeks uit het politiedossier. Niet eens zwart-wit. Full colour. Bloed overal. Lichamen over elkaar heen. En dat alles gemarkeerd met kleine witte bordjes met vette zwarte cijfers. De kille analyse van een slachtpartij.

Meneer Braun sloeg de foto’s om. Toen kwam een geposeerd portret van twee kinderen. Ze keken stralend in de lens, blij en vol levenslust. Meneer Braun bleef lang naar die ene foto kijken. Aan de knipsels die de rest van de map vulden besteedde hij nauwelijks aandacht.

Meneer Braun sloot zijn ogen. Zijn borst ging zwaar op en neer. Margo keek naar Roger. Ze hielden de adem in. En toen begon meneer Braun te snurken. Een bijna tevreden geknor was het.

Margo pakte voorzichtig de map van zijn schoot en verving het door een groot schetsblok. Ze wist een viltstift tussen zijn vingers te wurmen. Roger stond op en ging naast Margo op de bank zitten.

‘Het is beangstigend,’ zei hij.

‘Je bent een softie. Hij redt het wel. Hoe lang duurt het meestal? Een uur of vier, vijf toch?’

Roger knikte. ‘We moeten wachten.’

Margo was geen vrouw die gauw last had van scrupules. Als galeriehoudster had ze geen liefdadigheid bedreven. Kunstenaars die niet verkochten konden gaan. Kunstenaars die haar verlieten kregen vroeg of laat de rekening gepresenteerd. Kunstenaars die bij haar bleven en goed verkochten werden opgelicht. Terwijl Margo in het halfduister van haar wijn nipte, voelde Roger de twijfel. Wisten ze eigenlijk wel waarmee ze bezig waren? Margo liep naar de bank, ze ging liggen en sloot haar ogen. Roger bleef kijken naar meneer Braun.

Hij wekte Margo met een elleboogstootje. Haar ogen schoten meteen naar de klok.

‘Hij snurkt niet meer, er gebeurt iets,’ zei Roger zacht.

De mond van meneer Braun hing niet langer open. Zijn lippen stonden stevig op elkaar, hij haalde snuivend adem door zijn neus. Rond zijn ogen trilden spieren. Zijn vingers spanden zich. De stift in zijn rechterhand klemde hij stevig vast.

‘Het gaat gebeuren,’ fluisterde Margo.

De ogen van meneer Braun openden zich, maar hij keek ver voorbij de plek waar zijn toeschouwers zaten. Even leek hij zich uit zijn zetel te verheffen, maar toen werd hij zich bewust van het schetsblok op zijn schoot. De viltstift ging naar het papier. Hij tekende het gezicht alsof het in fragmenten tot hem kwam. Eerst een kin, dan de ogen. Het haar, de oren. Razendsnel kwam het portret op papier. Nog even schokte de viltstift na. Als de stoten na een ejaculatie, bedacht Margo.

Meneer Braun zakte achterover. De stift en het schetsblok vielen op de grond.

‘Hij heeft er maar één gemaakt,’ zei Roger verbaasd.

Misschien nam de zekerheid toe door de kracht van de aanwijzingen, overwoog Margo.

‘Voel zijn polsslag eens,’ beval ze.

Roger keek verbijsterd naar het papier dat op de grond gegleden was.

‘Het is een vrouw,’ zei hij.

‘Dat is onze zaak niet. Voel zijn polsslag.’

Roger gehoorzaamde.

‘Het gaat tekeer als een gek,’ zei hij.

‘Weet je wel hoe je een polsslag moet meten, Roger?’

De eigenaar van The Hermitage negeerde haar en liep naar een kist waar hij twee dekens uit haalde. Teder bedekte hij de slapende man in de stoel.

‘Wat doen we nu?’

‘Nu gaan we slapen,’ zei Margo.

Ze raapte het portret op. Dit was werkelijk boven verwachting goed gegaan.

Haat was een emotie die meneer Braun nog minder vertrouwd was dan woede. Bij woede was hij wel eens in de buurt geweest, wanneer hij boos was. Maar dan het was altijd een triviale boosheid geweest, misschien zelfs slechts ergernis.

Het lukte meneer Braun niet Margo te haten. Hij kon haar zelfs wel begrijpen. Zulke vrouwen bestonden nu eenmaal. Hij had leerlingen gehad die lelijk werden van hebzucht, zelfzuchtigheid, ambitie. Maar heeft wie niet kan haten wel liefgehad? Meneer Braun kon gesteld raken op mensen, maar nooit genoeg om hen met pijn te missen als ze uit zijn leven verdwenen.

Hij vond het vreselijk dat zo’n lieve vrouw als Patty zo onverwacht uit zijn leven verdwenen was, maar missen deed hij haar niet, niet echt. Iets wat meneer Braun troebleerde, want hij kon zich niet permitteren gevoelloos te zijn. Hij zou Margo alleen kunnen bestrijden als hij haar kon haten. In zijn geest moest zij een menssoort worden waar hij geen begrip voor kon opbrengen.